vc

Programma

Richard Strauss (1864-1949)

Serenade in E-flat major, Op. 7, „Serenade for Winds”

Richard Strauss (1864-1949)

Metamorphosen für 23 Solostreicher

Richard Wagner (1813-1883)

Siegfried-Idyll, WWV 103

 

Achtergronden

Strauss: Serenade voor blazers

De vader van Richard Strauss heette Franz en was de eerste hoornist van de Königliche Bayerische Hofkapelle. Hij was een briljant musicus, maar had een erg conservatieve smaak. Mozart en Haydn vereerde hij als geen ander. De late Beethoven vond hij reeds te veel vooruitwijzen naar Wagner, en die componist was voor hem de spreekwoordelijke duivel. De opvattingen van Franz lieten hun sporen na op een compositie die zijn zoon schreef toen die nauwelijks 17 jaar oud was: de Serenade voor blazers. Vier hoorns krijgen immers een glansrol toebedeeld en de sonatestructuur waarin het stuk geschreven is, is schatplichtig aan classicistische componisten zoals Haydn en Mozart. De gewaagde harmonieën die Richard Strauss’ latere werk zouden kenmerken zijn in deze compositie nog niet aanwezig. Wel bewijst de jonge componist zijn ambacht reeds grondig onder de knie te hebben en experimenteert hij volop met de verschillende klankkleuren die blazers kunnen voortbrengen.

De Serenade voor blazers bekleedt een bijzondere plaats in het vroege werk van Strauss aangezien dit werk hem zijn eerste bovenregionale bekendheid schonk. Een kennis van zijn vader, Franz Wüllner, dirigeerde het werk in 1882 in Dresden. Daar werd het opgepikt door Hans von Bülow, de dirigent die de première van zowel Wagners Tristan und Isolde als Die Meistersinger von Nürnberg leidde. Hans von Bülow dirigeerde Strauss’ Serenade voor blazers in een concert met de Meininger Hofkapelle dat in 1884 toerde doorheen heel Duitsland. Dat was een ongeziene eer voor de jonge Strauss, die voordien bijna uitsluitend in München werd opgevoerd. Hans von Bülow gaf hem ook een compositie-opdracht voor een blazerssuite, wat zou resulteren in de eveneens voor 13 blazers geschreven Suite in Bes.

 

Strauss: Metamorphosen

Meer dan een halve eeuw later, in 1945, schreef de ondertussen 80-jarige Richard Strauss zijn laatste orkestcompositie: een werk voor 23 solostrijkers met als titel Metamorphosen. Inhoudelijk werd deze compositie sterk beïnvloed door het einde van de Tweede Wereldoorlog. Als een van de weinige kunstenaars die Duitsland niet waren ontvlucht, maakte Richard Strauss vanop de eerste rij mee hoe de geallieerden door middel van luchtbombardementen vanaf 1942 de ene na de andere Duitse stad in de as legden. Ook München, zijn geboortestad, kreeg het zwaar te verduren. In de nacht van 3 op 4 oktober werd het Nationaltheater (waar de helft van Strauss’ leven zich had afgespeeld) van de kaart geveegd. Deze en andere traumatische ervaringen vormden de achtergrond van de treurzang die Strauss in vertwijfeling neerschreef.

Eén dag nadat de Wiener Staatsoper door de geallieerden in puin was gelegd, op 13 maart 1945, begon Richard Strauss verschillende schetsen te verzamelen en bundelde deze “met alle retorische middelen die doorheen de eeuwen werden ontwikkeld om pijn uit te drukken” tot een 25-minuten durende compositie voor 23 solostrijkers. Officieel schreef Strauss het werk in opdracht van Paul Sacher, die hem met deze compositie-opdracht uit Duitsland weg probeerde te krijgen. De première in Zürich vond echter pas plaats na het einde van de Tweede Wereldoorlog, in 1946.

Na onder invloed van Wagner lang met Schopenhauer en Nietzsche te hebben gedweept – in composities zoals Also Sprach Zarathustra, Elektra en Salome – beschouwde Richard Strauss aan het einde van zijn leven Goethe als zijn grootste zielsgenoot. Keer op keer herlas hij zijn werk. In de schetsboeken die hij gebruikte, noteerde hij zelfs een paar versregels van de dichter uit Weimar. Strauss’ keuze voor de titel Metamorphosen – terwijl het werk evengoed Variaties had kunnen heten – kan men dan ook gemakkelijk in verband brengen met de filosofie van Goethe (en boeken zoals Die Metamorphose der Pflanzen). Een andere belangrijke referentie is de Derde symfonie van Beethoven. Strauss citeert het thema van de Marcia Funebre (of tweede beweging) helemaal aan het einde van zijn compositie en werkt hier de hele tijd, alsmaar verder variërend, naar toe.

 

Wagner: Siegfried-Idylle

Waar Strauss in Metamorphosen treurt, daar is Wagner in een werk als de Siegfried-Idyll, de vrolijkheid zelve. Hij schreef deze compositie in 1870 voor zijn vrouw Cosima, de dochter van Franz Liszt, ter herinnering aan de geboorte van hun eerste zoon Siegfried (ook ‘Fidi’ genoemd). De eerste uitvoering vond plaats op de ochtend van Kerstdag 1870, de dag na Cosima’s 33ste verjaardag. De plaats van uitvoering was de traphal van Wagners huis in Tribschen aan het Vierwoudstrekenmeer in Zwitserland. De instrumentalisten hadden in de keuken hun instrumenten gestemd en wekte met Wagners muziek Cosima op de meest heerlijke manier. De oorspronkelijke titel van het werk vat dit alles samen in de woorden: Tribschener Idyll mit Fidi-Vogelgesang und Orange-Sonnenaufgang, als Symphonischer Geburtstagsgruss. Seiner Cosima dargebracht von ihrem Richard.

Oorspronkelijk orkestreerde Wagner het werk voor 16 instrumentalisten – het aantal muzikanten dat zijn traphal kon bevatten. Later herschreef hij het werk voor een grotere bezetting en verkocht het aan een uitgeverij in een poging om zijn geldzorgen op te lossen. Dit tot grote teleurstelling van Cosima, die de compositie als iets privaats beschouwde. “De geheime schat wordt nu publiek eigendom,” schreef ze in haar dagboek. Het hoofdthema van de Siegfried-Idyll keert ook terug in het muziekdrama Siegfried, het derde luik van Wagners tetralogie Der Ring der Nibelungen. In het derde bedrijf zingt Brünnhilde op dezelfde melodie de woorden “Ewig war ich”.

Mien Bogaert

 

beeld © Vincent Callot